Else de Haan buigt zich over wetenschappelijke publicaties die van betekenis zijn voor de praktijk. Hoe is het onderzoek uitgevoerd en wat zeggen de resultaten? En: is nader onderzoek gewenst?
Foto: Aleid Denier van der Gon
Pillen of praten? Lange tijd was dit een heikele kwestie. Sinds enige tijd is er een prachtig polderantwoord: pillen én praten. Iedereen zijn zin. Maar is het het juiste antwoord? Kinder- en jeugdpsychiater Wouter Groen vindt van wel. In de rubriek Frictie (Kind en Adolescent Praktijk, nr. 3, september 2020) vertelt hij hoe hij als fervent tegenstander van het ‘rondstrooien van antipsychotica aan kinderen in de jeugdpsychiatrie’ veranderde in een voorstander. Waarschijnlijk niet van het rondstrooien, maar wel van het geven van medicijnen, ook voor lichtere klachten. Psychofarmaca zijn effectieve medicijnen en horen zelfs tot de meest effectieve geneesmiddelen in de geneeskunde, aldus Groen. Een nogal grondige bekering. Helaas is onduidelijk waarop Wouter Groen zijn veranderde inzichten baseert. Hij noemt geen enkel onderzoeksresultaat. Tijd om na te gaan of hij gelijk heeft.
Over welke psychofarmaca Groen het heeft, vertelt hij niet. De meest gebruikte farmaca in de kinderpsychiatrie zijn antidepressiva en daaronder vooral de serotonineheropnameremmers (SSRI’s). Deze middelen worden gebruikt bij depressie en bij angststoornissen. Voorts zijn er de middelen bij ADHD, zoals methylfenidaat (Ritalin), en antipsychotica. Zijn deze medicijnen effectief en horen zij bij de meest effectieve geneesmiddelen?
We beginnen met de medicatie voor ADHD. Volgens onderzoek is met name methylfenidaat effectief, vergeleken met een placebopil (Catala-Lopez e.a., 2017; Cortese, e.a., 2018). Antipsychotica blijken effectief voor psychotische stoornissen (Krause e.a., 2018; Pagsberg e.a., 2017). Op ernstige gedragsstoornissen en ADHD hebben zij (de zogeheten tweede generatie) ‘enig effect’ (Aman e.a., 2014a; Aman e.a., 2014b; Loy e.a., 2017). Naar het effect op de vele andere stoornissen waarbij zij ook worden gegeven is echter nauwelijks of geen onderzoek gedaan (Menard e.a., 2019).
Dat brengt ons bij de serotonineheropnameremmers (SSRI’s). Deze middelen worden gebruikt bij depressieve en angststoornissen, PTSS en autisme. In een recent overzicht worden SSRI’s voor de meeste stoornissen, uitgezonderd PTSS, effectief genoemd (Boaden e.a., 2020). De meeste patiënten gaan er met deze medicijnen aanzienlijk op vooruit. Tot zover heeft Groen gelijk. Maar dat mooie effect wordt maar voor een klein gedeelte veroorzaakt door de pil zelf. In onderzoek wordt het effect van zo’n medicijn vergeleken met een neppil, een placebo. Dat effect zou dan groter moeten zijn dan dat van de placebopil. Dat blijkt niet het geval. De placebopil heeft een behoorlijk groot effect, waarbij het extra effect van de SSRI-pil maar klein is. De verbetering