De ‘aanvaardbare termijn’ waarbinnen een uit huis geplaatst kind terug kan naar zijn ouders (en daarna niet meer) heeft meer kwaad dan goed gedaan, betoogt Nic Drion. Hij pleit ervoor de term te schrappen uit de wet.
Als samenleving worstelen we ons momenteel van crisis naar crisis: klimaat, stikstof, toeslagen, asielopvang, woningmarkt, energieprijzen, koopkracht, corona… Dat de decentralisatie een puinhoop van de jeugdzorg heeft gemaakt, heeft al niet meer de status van crisis, eerder van een vervelend probleem, net zo moeilijk oplosbaar als al die andere crises. Maar nu is daar de evaluatie van de Wet herziening Kinderbeschermingsmaatregelen, uitgevoerd in opdracht van het WODC (september 2022). Wederom klinkt de alarmbel. De jeugdbescherming functioneert niet, en de decentrale context waarin de jeugdbescherming moet werken ook nog steeds niet. Het kabinet moet nú ingrijpen, zeggen de onderzoekers.
Ik wil een aspect van die evaluatie uitlichten: de ‘aanvaardbare termijn’, geïntroduceerd in de Wet herziening Kinderbescherming. Het is de termijn waarbinnen een uithuisgeplaatst kind nog terug kan naar huis. De wetgever poogde een kind hiermee meer zekerheid te geven over waar het mag/moet opgroeien, en dus ook de termijn voor ouders om te laten zien dat zij wél in staat zijn de opvoeding op zich te nemen. Deze termijn is een beslisfactor geworden in twee zaken. Ten eerste of een kind terug kan naar huis of niet. En ten tweede of een gezag beëindigende maatregel (GBM) moet worden aangevraagd, waarmee ouders het juridisch ouderschap kan worden ontnomen. Een zeer belangrijke kwestie dus. De Wet noemt echter geen concrete termijn. Logisch, want die kan per kind en situatie verschillen. Maar er moest natuurlijk wel iets van een richtlijn komen. En die kwam er: de ‘Richtlijn Uithuisplaatsing’, geformuleerd door het Nederlands Jeugdinstituut (Nji). Voor kinderen onder de vijf zou de aanvaardbare termijn zes maanden zijn, gelet op het belang van hechting; voor kinderen ouder dan vijf jaar, twaalf maanden. Terugplaatsing daarná zou ‘niet in het belang’ van het kind zijn. Dat was tamelijk sterk aangezet; in de meeste gevallen zal veel moeten gebeuren om die termijn te halen.
De jeugdbeschermingsorganisaties hebben hun beleid op die richtlijn afgestemd. Bij het verlopen van de termijn moest de jeugdbeschermer een ‘perspectiefbesluit’ (‘opvoedbesluit’) nemen: kan dit kind terug naar huis of niet? Zo’n besluit heeft geen wettelijke basis, net zo min als de richtlijn van het NJi trouwens. Toch is het hele stelsel van de jeugdbescherming zich hiernaar gaan voegen. Met als gevolg dat de ‘aanvaardbare termijn’ als een zwaard van Damocles boven het hoofd van de ouders van uithuisgeplaatste kinderen en van de kinderen zelf hangt. Terwijl het juist bedoeld was om zekerheid en perspectief te geven. Want hoe werkt het in de praktijk?
Een onmogelijke termijn
Veel jeugdbeschermers namen de termijnen vrij letterlijk. Heb je als ouders na een (half) jaar de boel niet op orde? Dan komt je kind niet meer terug. En als het even tegenzit, wordt ook je gezag afgenomen. Dat klinkt tamelijk hardvochtig. En dat is het ook. Het leidde tot een toename van het aantal voogdijmaatregelen. Maar al snel begon de wal het schip te keren. De aanvaardbare termijn bleek namelijk een onmogelijke. En dat lag niet zozeer aan de onwil of onkunde van ouders. Het WODC-rapport constateert terecht dat de (jeugd)zorg en de jeugdbescherming ouders onvoldoende in staat stellen om hun (opvoed)situatie te verbeteren. Het WODC noemt als hoofdoorzaak de veel te lange wachttijden voor noodzakelijke hulp. Ook het grote verloop onder jeugdzorgwerkers maakt het voor jeugdbeschermers én ouders onwerkbaar. Soms krijgen ouders met twee of drie verschillende, vaak jonge en onervaren jeugdbeschermers per jaar te maken. Daarnaast investeren veel jeugdbeschermers te weinig in hun partnerschap met ouders. De eerste dag van een uithuisplaatsing hoort de eerste dag van (een plan richting) terugkeer te zijn, waarbij jeugdbeschermers naast ouders staan om terugkeer mogelijk te maken. Maar dat is niet zo. Nog te vaak indiceren we hulp, constateren dat die er niet is en er (dus) niets verandert, en laten het daarbij. Terwijl de klok tikt en de aanvaardbare termijn steeds dichterbij komt.
Gehechtheid zit zoveel complexer in elkaar
Het WODC-rapport is terecht kritisch en alarmerend. Maar mij gaat het ten aanzien van de aanvaardbare termijn niet ver genoeg. Mijn voorstel is: haal die term uit de Wet. De term is gebaseerd op een te simplistisch beeld van de werkelijkheid. Centraal staat steeds het begrip hechting: een kind moet zich kunnen hechten aan de opvoeders. Eenmaal gehecht moet je een kind niet meer verkassen na verstrijken van die aanvaardbare termijn, ook niet terug naar de eigen ouders. Inmiddels weten we dat een kind zich heel goed aan meerdere personen kan hechten: aan ouders én pleegouders, aan familie en andere betekenisvolle en liefhebbende mensen. De werkelijkheid van een kind en zijn hechtingsrelaties is meervoudig en complex. De aanvaardbare termijn doet daar geen recht aan. De Wet ziet het kind teveel als een los individu. Maar het gaat niet om het kind sec, het gaat om het leven van het kind, in alle facetten. Het gaat om erkenning van het kind als onderdeel van een sociaal systeem, met wortels bij de ouders. En die zijn onverbrekelijk, daar zit geen aanvaardbare termijn op.
De Wet herziening Kinderbescherming is er om kinderen te beschermen tegen ernstig tekortschietend en schadelijk ouderschap. Maar evenzeer is de Wet er om kinderen te beschermen tegen onnodig contactverlies met ouders, of onnodig verlies van perspectief op terugkeer naar ouders. In die zin is de introductie van de aanvaardbare termijn mijns inziens geen geslaagde zet.
Gelukkig werkt het NJi aan een herziening van de richtlijn. Op de site staat met koeienletters dat de oude tekst niet te strak geïnterpreteerd moet worden. Dat is mooi. Nog mooier zou zijn als de term ‘aanvaardbare termijn’ uit de Wet wordt gehaald. Laten we ons richten op het kind als onderdeel van een systeem waar het bij hoort, inclusief ouders, pleegouders, familie et cetera. Laten we systemisch gaan werken, in plaats van enkel kindgericht. Omdat we dan daadwerkelijke erkenning geven aan ieders plek en rol in het systeem is er vermoedelijk geen aanvaardbare termijn meer nodig.
Over de auteur
Nic Drion is adviseur bij Expect Jeugd, Expertisecentrum van Partners voor Jeugd, en heeft jarenlange ervaring in de jeugdzorg.