Voor het Nederlandse taalgebied zijn meer dan twintig tests gepubliceerd om iemands intelligentieniveau te onderzoeken (zie voor een overzicht Resing, 2015). Onderzoek heeft echter laten zien dat het IQ afhankelijk van de intelligentietest sterk kan verschillen. Geobserveerde correlaties tussen IQ’s gemeten met verschillende tests variëren van circa 0,40 tot 0,80, zoals beschreven in diverse testhandleidingen (Tellegen & Laros, 2011; Van Baar e.a., 2014; Wechsler, 2002). We kunnen deze sterk variërende en soms relatief lage correlaties verklaren door onderlinge verschillen tussen intelligentietests in zowel de meetpretenties van de geïncludeerde subtests als de psychometrische kwaliteiten, zoals de betrouwbaarheid (Van Boxtel & Hurks, 2012). Maar wat verklaart nu precies de verschillen tussen de intelligentietests en wat zijn de implicaties voor de interpretatie van de resultaten? En daarbij: wat is de beste classificatiemethode voor een individuele testscore? Dat laatste is een belangrijke stap in het diagnostisch proces. Er zijn verschillende systemen van intervalindelingen en de bijbehorende classificaties in omloop, bedoeld voor de communicatie met ouders en professionals in de praktijk.
Maar die classificatiesystemen zijn niet allemaal even duidelijk en consistent.
De ene test is de andere niet
Een intelligentietest bij een kind of jongere levert twee soorten informatie op: kwalitatieve en kwantitatieve. De kwalitatieve informatie komt voort uit de observatie door de onderzoeker van het kind tijdens de afname. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het contact tussen de onderzoeker en het kind, diens taalgebruik, motivatie, werkhouding, doorzettingsvermogen en instructiegevoeligheid. Omdat deze informatie belangrijke sleutels vormen voor de beantwoording van de hulpvraag van bijvoorbeeld ouders of school, moet deze kwalitatieve informatie een belangrijk onderdeel zijn van een rapportage.
De kwantitatieve resultaten worden gebaseerd op de prestaties van het kind tijdens de test. Die geven een indruk van zijn prestaties ten opzichte van leeftijdgenoten. Deze informatie is van belang voor het beantwoorden van de hulpvraag. Bovendien is deze informatie vaak vereist voor de beoordeling van een plaatsingsadvies, doorverwijzing of een aanvraag voor specifieke ondersteuning van het kind of de jongere op leergebied.