Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Gezien en gelezen

De jongen, de mol, de vos en het paard

Charlie Mackesy, vertaald door Arthur Japin, 2020
Uitgeverij: Kokboekencentrum Jeugd
ISBN: 978 90 2662 3844
128 bladzijden
Prijs: € 20,00
https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs12454-020-0602-z/MediaObjects/12454_2020_602_Fig1_HTML.jpg
Het leven kan best een worsteling zijn. Zeker voor onze klanten is de wereld van alledag vaak ondoorgrondelijk. Natuurlijk proberen wij ze te helpen. Bedenken we allerlei protocollen om hen de wereld en zichzelf beter te laten begrijpen. Maar we weten allemaal dat protocollen vaak veel minder effectief zijn dan men ons wil doen geloven. Onderzoek naar de effectiviteit van behandelingen laat tot nu vaak zien dat specifieke behandelprogramma’s maar een klein deel van de effectiviteit bepalen. Niet-specifieke therapeutische interventies, zoals de therapeut-cliëntrelatie, de verwachting van de cliënt of de behandeling zal werken en meer zogenaamde aspecifieke factoren, lijken een veel grotere invloed te hebben op de uitkomst van de behandeling.
Hoe mooi is het dan om een boek tegen te komen als De jongen, de mol, de vos en het paard, waarin het leven begrijpelijk en liefdevol wordt beschreven. Een boek voor jong en oud, vol met prachtige plaatjes en rake opmerkingen. En dat geen protocol is, maar gewoon een verhaal. Ik kan natuurlijk een hele serie mooie zinnen uit dat boek opschrijven om te overtuigen, maar daarmee mist u de essentie van het verhaal. We leren een jongen kennen en een mol die samen op weg een vos tegenkomen en daarna een paard. De jongen zit vol vragen, de mol wil heel graag taart, de vos is vooral stil, ‘want het leven heeft hem pijn gedaan’ en het paard is het grootst en het zachtaardigst. ‘Ze zijn, net als wij, allemaal anders, en ieder heeft zijn eigen zwaktes. Ik (de schrijver) herken mezelf in alle vier, jij misschien ook.’ Het viertal loopt door het leven. Samen vragen ze zich dingen af en zoeken ze naar de essentie van hun bestaan. Alleen gebruiken ze daar helemaal geen moeilijk woorden voor en komen allerlei thema’s heel luchtig voorbij. En als ze het even niet weten, schamen ze zich daar helemaal niet voor.
Misschien vraagt u zich af wat u nu eigenlijk moet met het boek in uw behandelkamer of tijdens een sessie beeldbellen. Zinnetjes stelen uit het verhaal en delen met uw klanten. Genieten van het verhaal en u realiseren dat we binnen een behandeling vaak meer hebben aan mooie verhalen dan aan protocollen. Dat is het enige wat u nog rest. Ik kan het niet laten om zelf wat zinnen te stelen. Al is het maar om u te verleiden. Als de jongen wil weten waarom hij leeft en waarom hij dingen doet, zegt het paard: “De waarheid is dat iedereen gewoon maar wat probeert.” En vanwege het feit dat het verhaal zich afspeelt in de lente: ‘wanneer het ene moment sneeuw valt en het volgende de zon schijnt, wat ook weer een beetje is zoals het leven – het kan elk moment omslaan.’
De tekeningen die erbij staan hebben soms iets heel simpels en vaak iets prachtigs. Ze verleiden je om zelf te tekenen en samen met je cliënt een verhaal te maken over zijn leven. ‘”Ik ben zo klein”, zei de mol. “Ja”, zei de jongen, “maar je maakt een groot verschil.”‘ En zo is het ook met dit boekje; als u het eenmaal gelezen heeft, kijkt u anders naar de wereld dan ervoor. En weet ik zeker dat u dat uw klanten ook gunt.
Anneke Eenhoorn is psychotherapeut en klinisch psycholoog

Behandeling van zelfverwonding, een praktische handleiding

Barent W. Walsh, 2020
Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum
ISBN: 978 90 3682 3920
353 bladzijden
Prijs: € 44,99
Bestellen >
https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs12454-020-0602-z/MediaObjects/12454_2020_602_Fig2_HTML.jpg
Het is altijd prettig een boek te lezen over een specifiek thema en erachter te komen dat de inhoud ook helpt bij andere problemen die een therapeut tegenkomt. Walsh presenteert in zijn overzichtelijke handleiding Behandeling van zelfverwonding een model van stepped care en put daarbij uit ruim twintig jaar onderzoek en ervaring. Hij noemt zijn handleiding praktisch, maar het boek biedt ook een helder theoretisch raamwerk. Dat raamwerk bestaat uit biologische factoren, omgevings- en sociale aspecten, en cognitieve, affectieve en gedragsmatige dimensies van een complex fenomeen als zelfverwonding. Het boek bevat tevens instrumenten om de betekenis van het gedrag te begrijpen. Walsh besteedt veel aandacht aan de meest voorkomende functies van zelfverwonding: het uiten van psychische nood, het tonen van moed en kracht, het verlangen gezien te worden, het verlangen om te straffen en de hoop een ander tot bepaald gedrag aan te zetten.
Walsh is heel helder in de wijze waarop hij het onderwerp definieert. Hij bakent het begrip zelfverwonding scherp af van suïcide. Walsh schrijft dat zelfverwonding vooral een verandering van het bewustzijn beoogt, terwijl suïcide gericht is op beëindiging van het gevoelsleven. Hij biedt negen criteria om het ene gedrag van het andere te scheiden, maar geeft ook duidelijk aan wanneer het zelfverwondende gedrag verandert of ‘niet meer werkt’ en daarmee het risico op suïcide vergroot.
Walsh maakt ook onderscheid tussen ernstig zelfverwondend gedrag bij cliënten met trauma’s en invaliderende gezinnen van herkomst en het veel voorkomende minder ernstige, maar wel zeer besmettelijke zelfbeschadigende gedrag van kinderen en adolescenten op scholen. Deze adolescenten hebben een gezondere persoonlijkheidsstructuur en komen uit goed functionerende gezinnen. Wel is deze groep gevoelig voor krenkingen van hun zelfbeeld en matig in het reguleren van de emoties die deze krenking oproept. Walsh schetst een protocol voor scholen om met dit fenomeen om te gaan en tevens sociale besmetting van destructief gedrag te voorkomen.
Ook het behandelmodel dat Walsh schetst, biedt de lezer houvast. Vooral het hoofdstuk over het behandelen van het lichaamsbeeld is van meerwaarde. Het vervreemd zijn van het eigen lijf ziet Walsh veel bij zijn cliënten terug, en met name bij de groep die zich ernstiger verwondt, meerdere vormen van destructief gedrag vertoont en waarbij traumabehandeling te veel en te heftige emoties oproept. Het is een element dat vaak vergeten wordt. Vooral bij ’therapie- veteranen’ kan het behandelen van een verstoorde relatie met het eigen lijf een verrassende invalshoek voor behandeling zijn.
Walsh waarschuwt voor reacties op zelfverwondend gedrag die onbedoeld bekrachtigend zijn. Hij pleit voor respectvolle nieuwsgierigheid. Hulpverleners die het gedrag betitelen als manipulatief of een roep om aandacht, vertonen volgens hem een serieus signaal van ‘compassiemoeheid’. Hij adviseert hulpverleners hier iets aan te doen voordat zij vervallen in dwingend gedrag (bijvoorbeeld via veiligheidscontracten), gevoelens van hopeloosheid, of overdreven preoccupatie met het beschadigende gedrag. Hij maakt ons als lezers alert op onze cognitie de cliënt ‘snel beter te laten worden’ en noemt deze verwachting niet realistisch. Het kan geen kwaad om daar op gezette tijden aan herinnerd te worden.
Iris Petrie is orthopedagoog-generalist bij de Opvoedpoli/Care-Express

De therapeutische relatie bij cognitieve gedragstherapie

Kazantzis, Dattilio & Dobson, 2019
Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum
ISBN: 978 90 3682 2442
262 bladzijden
€ 39,95
https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs12454-020-0602-z/MediaObjects/12454_2020_602_Fig3_HTML.jpg
Volgens Kazantis, Dattilio en Dobson is het belang van de therapeutische relatie cruciaal voor effectief werken met cognitieve gedragstherapie (cgt), ook al erkennen deze auteurs dat dit belang binnen het cgt-vakgebied nog niet helder gedefinieerd is. Het eerste behandeldoel vinden ze dan ook het opbouwen van een stevige therapeutische relatie, die kan dienen als model voor andere relaties in het leven van de cliënt.
Doel van hun boek De therapeutische relatie bij cognitieve gedragstherapie is clinici te leren hoe ze trouw kunnen blijven aan het cgt-model en tegelijkertijd focussen op de therapeutische relatie. Ze beschrijven hoe de standaardbenadering kan worden aangepast, vooral bij cliënten met persoonlijkheidsproblematiek. Bijvoorbeeld door de mate van empathie, positieve waardering en feedback aan te passen aan de persoonlijkheid van de cliënt, zoals beschreven in de cognitieve casusconceptualisatie. Verder kan de therapeutische relatie, en daarmee de behandeluitkomst, geoptimaliseerd worden door de inzet van drie belangrijke cgt-elementen: samenwerken (met actieve deelname van de cliënt), gezamenlijk empirisch onderzoek en de socratische dialoog. Flexibiliteit, timing en geduld zijn hierbij belangrijk, principes die niet standaard bij cgt passen. Zo beschrijven de auteurs dat een goede therapie tijd kost, en dat het soms beter is om de cliënt alleen even gevoelens te laten ventileren in plaats van er gelijk op te springen met allerlei technieken.
Zoals het cgt betaamt, is de werkwijze voor het tot stand brengen van een optimale relatie gestructureerd en schematisch beschreven, bijna als een recept. Ik zie het boek als een naslagwerk met veel bruikbare adviezen, om regelmatig erbij te pakken en een bepaald recept nog eens door te nemen. Het leest niet gemakkelijk, het is meer een studieboek met veel theorie, technieken en wetenschappelijke inzichten. Het taalgebruik verraadt dat het is geschreven door wetenschappers (weliswaar met klinische ervaring): lange zinnen, complexe termen, veel definities en een hoog abstractieniveau. De Nederlandse vertaling heeft het er niet leesbaarder op gemaakt: vaak zijn zinnen te letterlijk vertaald waardoor ze niet goed lopen en duiken termen op als ‘reactantie’, ‘gepercipieerde keuzevrijheid’ en ‘geïndividualiseerde gereedschappen’. Gelukkig bevat het boek ook casussen, praktijktips, werkbladen en zelfreflectie-oefeningen, die het geheel beter laten aansluiten bij de klinische praktijk.
Tussen de regels door valt te lezen dat de auteurs cgt beter vinden dan therapievormen uit andere referentiekaders. Toch lenen zij begrippen uit het clientcentered kader, zoals een niet-oordelende en authentieke houding, en uit het psycho- dynamische kader, zoals (tegen)overdracht, weerstand en splitsing. Daarnaast worden mentaliseren-bevorderende technieken beschreven, zoals focussen op het proces in plaats van de inhoud, zonder dat het als zodanig wordt benoemd.
Het boek sluit af met een hoofdstuk over de therapeutische relatie met jeugdigen, maar dit blijkt veelal een herhaling van de voorgaande hoofdstukken. Anders is wel dat kinderen vaak door anderen naar therapie zijn gestuurd, dat de eerste sessie van cruciaal belang is en dat ook een therapeutische relatie met hun ouders moet worden opgebouwd.
Het is al met al het een waardevol boek, dat ik zou aanraden aan alle therapeuten die op een gestructureerde manier de therapeutische relatie willen versterken.
Elsien Hofstra is klinisch psycholoog en psychotherapeut bij Youz/De Banjaard

Imaginaire rescripting, theorie en praktijk

Remco van der Wijngaart
Uitgeverij: Bohn Stafleu van Loghum
ISBN: 978 90 3682 4507
159 bladzijden
Prijs: € 26,95
Bestellen >
https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs12454-020-0602-z/MediaObjects/12454_2020_602_Fig4_HTML.jpg
Stel je voor, je bent op een feestje. Plotseling overvalt je een onaangenaam gevoel. Er is geen duidelijke aanleiding, althans, niet direct waarneembaar. Je kent de mensen, je mag de gastvrouw, het is gezellig. Toch raak je het gevoel niet kwijt. Misschien drink je daardoor wat veel, of blijf je luisteren naar een kennis die lang over zichzelf praat. Je knijpt er stilletjes tussenuit, veel eerder dan je van plan was. Wanneer je die week bij je therapeut bent, vertel je over dit voorval. De therapeut vraagt je terug te gaan naar het moment. Niet om erover te praten, maar om je in te leven in wat je voelde, merkte, dacht en deed. Je beleeft het opnieuw. Dan vraagt hij of je, wanneer je je concentreert op het gevoel, andere beelden voor je ziet. Van langer terug. Uit je kindertijd misschien, of je adolescentie. Flarden van herinneringen aan een kinderfeestje komen in je op. Het populaire meisje dat je heeft uitgenodigd, heeft je flink gepest. Weet ze het niet meer? Heb je het je ingebeeld? Zijn jullie echt vriendinnen? Je voelt je misselijk en gaat vroeg naar huis. Nu vraagt de therapeut je om die situatie opnieuw voor je te zien: het verjaardagsfeestje van een meisje dat misschien geen echt vriendinnetje was. De verwarring van toen. Hij verzoekt je om een ander einde te schetsen. Een afloop waarbij jij zelf – of de therapeut, dat kan ook – in het beeld van destijds stapt en om opheldering vraagt. Of zegt dat het niet leuk is om iemand eerst te pesten en daarna uit te nodigen. Of je stelt je voor dat je het gevoel van je afschudt, een heerlijke middag hebt, en het feestje als laatste verlaat. Wat jij maar wil.
Dat is imaginaire rescripting (IR), een techniek die gebruikt wordt door schematherapeuten bij het behandelen van trauma’s en persoonlijkheidsproblematiek. Remco van der Wijngaart schreef er een aantrekkelijk, dun boekje over waarin verrassend veel aan bod komt. Wat erg prettig is aan het boek is dat Van der Wijngaart talloze ‘wat als’- scenario’s schetst. Wat als je cliënt geen beelden voor zich ziet? Wat als hij de oefening niet wil doen? Of in een traumatische herbeleving schiet? De antwoorden van Van der Wijngaart op deze vragen bevatten mentaliseren-bevorderende elementen, zonder dat hij dat zo noemt. Zo schrijft hij: ‘Ik kan mij voorstellen dat het helemaal niet zo fijn is om bij dit moment stil te staan, en wellicht voel je de neiging om ervan weg te blijven, bijvoorbeeld door erover na te gaan denken of op andere aspecten van het beeld te gaan letten. Ik kan mij dat heel goed voorstellen, maar wil je toch vragen stil te blijven staan bij dit pijnlijke moment.’
In het boek staan ook voorbeelden van de behandeling van gevreesde scenario’s in de toekomst (flashforwards), zoals intrusieve beelden bij cliënten die voor zich zien hoe ze zichzelf suïcideren of beschadigen, zichzelf zien drinken of drugs gebruiken of zich overgeven aan een eetbui. Door de antwoorden op de ‘wat als’-scenario’s, de voorbeelden van het behandelen van depressie, verslaving of eetproblematiek, maar ook door een kort overzicht van onderzoek naar de effectiviteit van IR neemt de auteur eventuele drempels en angst bij beginnende therapeuten weg en toont dat de toepassingen van IR breder zijn dan de behandeling van PTSS of persoonlijkheidsproblematiek alleen. En met de tips van het hoofdstuk waarin je jezelf als gezonde volwassene inbeeldt, herschrijf je herinneringen voortaan helemaal zelf. Voor je volgende feestje.
Iris Petrie is orthopedagoog-generalist bij de Opvoedpoli/Care-Express