Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Een drukbezochte kloof

Niemand in de jeugdzorg wil kinderen opsluiten. Het verbod daarop is zelfs bij wet geregeld. Paradoxaal genoeg moet het wel mogelijk zijn. Wat verklaart die kloof?
Monika Scholten
De eerste open deur: mocht onze voormalig premier Mark Rutte ooit overwegen zijn actieve herinneringsvermogen te versterken, dan adviseer ik hem een nacht in een separeercel door te brengen. Vergeet je nooit. Laat duidelijk zijn: tegen zijn wil. Anders telt het niet. De tweede open deur: niemand die in de jeugdzorg werkt, wordt opgeleid om kinderen op te sluiten. Als het gebeurt, komt dat door gebeurtenissen en omstandigheden.
De afgelopen jaren was het separeren of isoleren van kinderen in de gesloten jeugdzorg vaak onderwerp van gesprek in de media, Tweede Kamer, in bestuurskamers, adviesraden en in de teams van groepsleiders. Terwijl niemand de intentie heeft een kind op te sluiten in een separeercel gebeurt het wel. De schadelijke effecten van dat opsluiten zijn inmiddels genoegzaam bekend. Er werd een wetsvoorstel gemaakt om de (rechts)bescherming van kinderen in de gesloten jeugdzorg te verbeteren. Veel betrokkenen kauwden er kritisch op. Er werd aangevuld, bijgesteld, opnieuw gewogen en uiteindelijk werd de nieuwe wet, de Wet op de rechtspositie van de gesloten jeugdzorg, beklonken. Het uitgangspunt: kinderen opsluiten: niet doen! Daarmee was er geen wettelijke basis meer voor insluiting. Wel werd een uitzondering gemaakt: als kinderen ouder zijn dan twaalf jaar, er een noodsituatie is en er een afzonderingsruimte beschikbaar is die aan de eisen voldoet. En zo werden de separeers gesloten. Maar wat gebeurde in de praktijk?
De inspectie, die moet toezien op het naleven van de wet en het beoordelen van de kwaliteit van zorg, publiceerde het afgelopen en dit jaar een reeks rapporten over de bezoeken die ze aflegde bij instellingen die gesloten jeugdzorg bieden en toetste wat ze zag en hoorde aan de wet. Die rapporten, iedereen kan ze inzien, bevatten aardig leesvoer. Zo lezen we dat tijdens een bezoek aan een locatie de afzonderingsruimte op slot zit en niet bekeken kan worden. De sleutel blijkt onvindbaar. De ruimte, zo verklaart de leidinggevende, wordt nauwelijks gebruikt. Op een andere locatie kunnen ze helemaal geen afzonderingsruimte laten zien. Die is er niet, want ze willen kinderen niet afzonderen. Aannemelijke verklaringen, denk je als lezer, die hoopvol stemmen. Maar de inspectie vaart natuurlijk niet op hoop, en wel op normnaleving. Er moet een afzonderingsruimte zijn, als je gesloten jeugdzorg biedt. En zo ontstaat een paradoxale situatie, veroorzaakt door het feit dat de intentie van de wet en van de mensen op deze locaties om kinderen niet op te sluiten, niet overeenstemt met de wettelijke norm: beschikken over een afzonderingsruimte.
Er is echter meer aan de hand. De locaties waar de inspectie het meest kritisch op is, sluiten kinderen wel in. Dat gebeurt niet in de afzonderingsruimte, maar op de eigen slaapkamer. Soms incidenteel, soms regelmatig. En dat mag niet. Alle locaties krijgen de opdracht een verbeterplan te maken, maar de zeven locaties die kinderen wel insluiten in de slaapkamer krijgen een onvoldoende. In inspectietermen betekent dat: verscherpt toezicht.

Toeristische attractie

Nu is er niets mis met het toezicht op het naleven van wettelijke normen. Maar zeven locaties met een onvoldoende… Dat duidt op een kloof tussen de wet en de praktijk. Rekenden de medewerkers op deze locaties niet op handhaving en gingen ze door met wat ze al deden? Gaan ze dat dan nu aanpassen? Of zijn ze van mening dat hun werkwijze past binnen het wettelijk kader en aansluit bij de intentie om geen kinderen op te sluiten?
De kloof tussen wet en praktijk wordt druk bezocht. Het lijkt wel een toeristische attractie. Je komt er wetenschappers tegen van allerlei pluimage, juristen, politici en zelfs af en toe een dichter of een regisseur. Ik stuitte er deze zomer op een klein boekje. Het heet Intention, is in 1957 geschreven door Elisabeth Anscombe en wordt beschouwd als een filosofisch meesterwerk. Hoe dun ook, het kostte me de zomer en de herfst om het te lezen. Elisabeth Anscombe maakt korte metten met de opvatting dat handelingen opvolgingen zijn van causale gebeurtenissen. Een handeling kent, zo redeneert Anscombe, een handelend persoon, en die heeft een reden om zus of zo te handelen. Die intentie is een cruciaal onderdeel van de handeling, maar is niet zichtbaar voor een waarnemer. Die ziet alleen de handeling, terwijl alleen de handelende persoon de intentie van de handeling kent.
Hoopvol? Zeker. Maar de Inspectie vaart niet op hoop

Zet die deur open

Kan het verscherpte toezicht nu helpen om ervoor te zorgen dat kinderen niet worden ingesloten? Verkleint het de kloof tussen de wet en de praktijk? Ja, op grond van de waarnemingen zullen vast aanpassingen worden aangebracht. Er zullen afzonderingsruimtes komen, en de sloten op kamerdeuren zullen worden vervangen. Er zal wat tijd overheen gaan, maar de praktijk zal zich materieel voegen naar de wet.
Van Anscombe leren we echter iets anders: dat de praktijk van insluiting pas echt kan veranderen als de insluiting van kinderen wordt begrepen als een intentionele handeling die wordt uitgevoerd door een zorgverlener, en niet als een opeenvolging van gebeurtenissen. Is die handeling in overeenstemming met zijn intenties en kan hij die funderen in liefdevolle, humane zorg? Of is de insluiting gefundeerd in een verplichting, een vanzelfsprekendheid of angst?
Het leren kennen van elkaar intenties vraagt om een gesprek met open deuren.

Over de auteur

Monika Scholten faciliteert als programmaleider initiatieven en bewegingen in de jeugdhulp, gericht op leren en ontwikkelen.