Hoewel gezinshuizen kansrijke woonplekken zijn voor kinderen en jongeren, worden helaas veel plaatsingen vroegtijdig afgebroken. Een van de redenen daarvoor is een moeilijke relatie tussen de gezinshuisouders en de ouders van de jongere. Wanneer het ouders bijvoorbeeld niet lukt om een plaatsing te accepteren, kan dit tot probleemgedrag bij een jongere leiden (Van der Steege, 2012). Een constructieve samenwerking met ouders bevordert juist het welzijn van de jeugdige (Bartelink e.a., 2017; De Greef e.a., 2017). Uit onderzoek blijkt dat verschillende factoren bijdragen aan het vormgeven en onderhouden van een samenwerkingsrelatie tussen gezinshuisouders en ouders. Zo weten we dat instemming van ouders met een plaatsing en betrokkenheid van ouders bij hun kind na een uithuisplaatsing beschermende factoren zijn voor de duurzaamheid van die plaatsing (Ainsworth, 2018; Geurts e.a., 2010; Konijn e.a., 2019). Uit onderzoek in de pleegzorg weten we bovendien dat betrokkenheid van ouders jongeren helpt zich tot hun geschiedenis te verhouden en het contact met hun ouders te verbeteren (Boyle, 2017). Hoewel gezinshuisouders zich inspannen voor goed contact met de ouders van jongeren die bij hen zijn ondergebracht, blijkt uit eerder onderzoek dat gezinshuisouders dit als complex ervaren en meer ondersteuning in vaardigheden en kennis wensen (Van de Koot & Schep, 2014).
De ingewikkelde relatie tussen gezinshuis en ouders
Zo stemmen beide partijen op elkaar af | Een gezinshuis is een kansrijke plek voor jeugdigen die niet meer thuis kunnen wonen. Toch gaat het bij veel plaatsingen mis. Een van de redenen is de complexe relatie tussen gezinshuisouders en ouders. Dit artikel laat zien hoe zij in hun dagelijkse interactie op constructieve wijze kunnen samenwerken.
In een gezinshuis zorgt een gezinshuisouder, met partner en eventueel naast eigen kinderen, voor een aantal uit huis geplaatste kinderen. De gezinshuisouder wordt fulltime betaald voor deze positie en is daarmee ook fulltime beschikbaar. Vanwege het ‘gewone’ gezinsleven lijkt een gezinshuis op een pleeggezin, maar het is ook een alternatief voor de leefgroep vanwege complexere problematiek van kinderen en de verwachte professionaliteit van de gezinshuisouder. (Huefner e.a., 2010; Van Nijnatten & Noordegraaf, 2016). Hierdoor is een gezinshuis een kansrijke woonplek voor kinderen en jongeren die niet meer thuis kunnen wonen. Plaatsing in een gezinshuis gebeurt in principe in goed overleg met de jongeren en de ouders (crisisplaatsingen uitgezonderd). Wanneer ouders niet instemmen met een plaatsing kan besloten worden door te gaan met de plaatsing vanwege het kindbelang (De Baat e.a., 2014). Dit betekent dat gezinshuisouders te maken hebben met uiteenlopende plaatsingen, variërend van ouders die daar volledig mee instemmen tot situaties waarin ouders geen toestemming hebben geven en dus ook niet bereid zijn tot samenwerking. In 2018 woonden 3113 kinderen en jongeren in 937 gezinshuizen (Wunderink, 2019).
De foto’s bij dit artikel zijn illustratief. De afgebeelde personen zijn niet dezelfde als die in