In de VPRO-serie Een valse start – 100 dagen in de jeugd- en gezinszorg loopt presentator Nicolaas Veul stage op een open groep in de jeugdzorg. Tijdens de opnames werd hij zelf voor de eerste keer vader. ‘Deze serie vertelt het grotere verhaal van intergenerationeel trauma.’
De allereerste keer dat Nicolaas Veul (1984) voor de kinderen stond waarover hij zich ontfermt in het VPRO-programma Een valse start – 100 dagen in de jeugd- en gezinszorg brak het zweet hem uit. ‘Ik vond het zo spannend. De begeleiders hadden gezegd: ga maar gewoon kijken. Je moet er zijn, je hoeft verder nog niks te doen, alleen contact maken. Dus dat ben ik gaan doen.’
Niet meer thuis
Een voor een leerde hij ze kennen: Levi, die het liefst naar ‘I’m Still Standing’ van Elton John luistert. Damian, die nog ‘even moet oefenen’ om niet zo snel geïrriteerd te raken. Scott, die ’s nachts schreeuwt tegen de demonen in zijn dromen. Jelle, die fantaseert over een baby met één tand die hem knuffelt als hij thuiskomt. Jochies vol emoties en wijsheid zijn het, die (tijdelijk) niet meer thuis kunnen wonen.
Scheiding, ziekte, het verlies van een ouder, onveilige situaties thuis – de aanleidingen voor hun verblijf op de open groep lopen uiteen, maar allemaal kenden ze dusdanig veel pech in het begin van hun leven dat het thuis misging. Ze worden opgevangen in een huis op het terrein van familiezorgorganisatie iHub, waar ze zo lang blijven als nodig of wenselijk is. Twee (wisselende) groepsbegeleiders zijn 24 uur per dag aanwezig. Voor stagiair Veul en zijn team ging ruim drie maanden lang de deur open.
Gezin Totaal
In vijf afleveringen zien we onder meer het reilen en zeilen op de groep. Ook komen er ouders en/of verzorgers voorbij die meedoen aan Gezin Totaal, een behandeltraject waarbij gezinnen worden geobserveerd en begeleid. We kijken mee bij het avondeten, het tandenpoetsen, het gamen, het buitenspelen, het opruimen van kamers. Er wordt gelachen en geknuffeld, maar ook geschopt, geslagen, geschreeuwd en zelfs gedreigd. Veul: ‘Dit is een arena waar je niet zomaar head-first in kan gaan. Daar is het veel te kwetsbaar voor. Het is ook hard, niet alle verhalen kennen per se een happy end, maar wat ik heb gezien: kinderen zijn zo dapper en hebben zo bizar veel veerkracht. Ik bedoel, ga er maar aan staan: ze spelen, doen hun ding, proberen contact te maken, laten zichzelf zien. Dat heeft me diep ontroerd.’
Eerder maakte je 100 dagen voor de klas, 100 dagen in je hoofd en 100 dagen in de vergeten wijk. Waarom wilde je deze keer zo graag stage lopen in de jeugdzorg?
Veul: ‘Als redactie hebben we een lijstje van plekken die ons raken, plekken waar we nieuwsgierig naar zijn. Dat gaat van politiek tot ziekenhuizen. Dit keer wilden we een serie maken over opvoeden en zo kwamen we uit bij de jeugd- en gezinszorg. Ik wist niet eens dat gezinszorg bestond. Van de jeugdzorg kennen we natuurlijk maar een klein stukje, vanuit de media. Een heel erg vreselijk stukje, dat meestal over de gesloten jeugdzorg gaat. Daarom vroegen we ons af: hoe ziet het werkveld van de open jeugdzorg eruit?’
Werden jullie gelijk met open armen ontvangen?
‘Het ging stap voor stap, we hebben eerst gekeken welke organisaties er allemaal zijn en waar ze openstonden voor ons concept. iHub kon het loslaten en zette de deuren open. In de voorbereiding hebben we met iedereen gesproken: de directie, communicatiemedewerkers, jeugdbeschermers, psychologen, mensen op de werkvloer. En natuurlijk met de ouders en de kinderen. Zo is het gelukt om goede verhalen te vertellen over een plek die ik in elk geval nog niet kende. Ik had geen idee wat het precies betekende om een begeleider te zijn van kinderen die niet thuis wonen.’
In het begin ben je heel voorzichtig met de kinderen. Té voorzichtig, krijg je terug van Anita, de coach en trainer bij jeugdzorg.
‘Ja, door zo ontzettend voorzichtig te zijn, bestaat de kans dat je ze te zielig maakt en vergroot je het slachtoffergevoel. Dat was voor mij een heel goede les. Ik was zo bezig met: oh, mijn god, wat moeten deze kinderen allemaal hebben meegemaakt. Dus mijn houding was steeds: hallooo, hoe gaat het met jou? Ik ben veilig, want ik ben lief. Tot Anita zei: “Daar zijn ze niet zo bij gebaat. Ze hebben waarschijnlijk allemaal shit meegemaakt, maar ze hebben er niet veel aan als jij ze de hele dag zielig vindt. Zo maak je jezelf onzichtbaar. En als je dat doet, maak je het júíst onveilig.” Dat was voor mij wel een eyeopener. Natuurlijk is het belangrijk om empathisch te zijn, maar je moet jezelf ook kenbaar maken. Dat was heel spannend en confronterend.
Leg eens uit?
‘Nou, kinderen doen echt een appel op je volwassenheid. Ze vragen meteen een bepaalde stevigheid van je. Dat is een hele serieuze vraag, die ook gaat over wat je zelf als kind hebt meegekregen en wat je daarvan nog met je meedraagt. Ik ben gewoon best wel bang voor stoere jongens. Als iemand stoer doet, krimp ik altijd een beetje ineen. En natuurlijk deden deze kinderen ook stoer, zeker in het begin. Daar liep ik in 100 dagen voor de klas ook tegenaan. Dat is een hele oude reflex, die geen enkel doel meer dient. De kinderen hebben er ook weinig aan als ik bang word of me terugtrek vanwege demonen uit het verleden. Dan kan ik ook niet goed kijken naar wat een kind nodig heeft. Zo’n programma vraagt dus ook van mij om stappen te zetten en oude pijn los te laten.’
In wat voor gezin ben jij opgegroeid?
‘Mijn vader was een hele stoere machoman en mijn moeder een hele lieve, zachtaardige vrouw die moeite had met het aangeven van haar grenzen. Alles voor de lieve vrede, zeg maar. En mijn vader kon echt explosief zijn. Ik mocht geen watje, mietje of sissy zijn. Dat zijn woorden die thuis vielen, uitgesproken met indrukwekkende emotionele agressie. Daardoor voelde ik al op jonge leeftijd: wie ik ben, is echt niet oké. Dat had nog niet zo veel met mijn homoseksualiteit te maken. Ik was denk ik gewoon een gevoelig, angstig kind, wat niet goed landde bij mijn vader. En het lukte mijn moeder niet om dat te stoppen. De sfeer thuis was heel gespannen, ik stond voor mijn gevoel tussen hen in. Ik heb mijn ouders vier jaar niet gezien, omdat ik echt moest breken met de ideeën die zij hadden en met hun emoties die zo in mij waren gaan zitten.’
Ze zitten allebei ook in de serie.
‘Ja. Dat vind ik heel bijzonder. Breken met mijn ouders is het moeilijkste wat ik ooit heb gedaan, maar ik ben ook blij dat ik het gedaan heb. Ik moest op eigen benen gaan staan. Daardoor kon ik met een nieuwe, veel mildere blik terug in die relatie stappen en laten zien: ik ben volwassen, ik ben de boosheid en de ziekmakende loyaliteit ontgroeid. Dat was helend. Je hebt veel werk te doen als je opvoeding moeilijk is verlopen. Ik zou mijn jeugd nooit willen vergelijken met die van de kinderen uit de serie. Die hebben problemen van een hele andere orde dan de meesten van ons. Tegelijkertijd werpt deze serie ook licht op het grotere verhaal van intergenerationeel trauma. Niet expliciet maar gevoelsmatig zeker. Het gaat over dynamieken en patronen binnen gezinnen. En over de vraag: hoe kom je in het reine met jezelf als je niet hebt gekregen wat je nodig hebt? Daarom begin en eindig ik ook met mijn vader.’
Tijdens de opnames werd je zelf vader. Hoe was het dat dit proces zo parallel liep aan de serie?
‘Heel emotioneel. Dit is de meest persoonlijke serie tot nu toe. Ik heb zo veel geleerd door op die groep te staan, met die kinderen, en te leren dat je door een conflict heen kunt werken. Dat elke dag weer een nieuwe is. Dat ik heb gevoeld wat een kind nodig heeft en hoe je jezelf in de weg kan zitten om dat te geven. Ik ben de kinderen heel dankbaar dat ik even in hun leven mocht zijn.’