Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Boek • Hoogbegaafdheid: emotionele ontwikkeling bij kinderen en (jong)volwassenen

Hoogbegaafdheid: emotionele ontwikkeling bij kinderen en (jong)volwassenen

Geen gemakkelijk onderwerp, hoogbegaafdheid. Wat is het precies, hoe bakenen we het af? Gaat het om een hoog IQ, of zijn er andere factoren die we kunnen objectiveren en vaststellen? Hoe zit het eigenlijk met psychopathologie bij deze groep jeugdigen? Al deze vragen had ik in mijn hoofd, voordat ik het nieuwe boekje over hoogbegaafdheid van Mia Frumau in handen kreeg, en enthousiast begon te lezen. Het boek belooft tenslotte een toolbox voor de praktijk te bieden, staat op de kaft.

https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs12454-022-1212-8/MediaObjects/12454_2022_1212_Fig6_HTML.jpg
Wat opvalt, is dat het boek niet begint met een algemene introductie van het onderwerp, maar met de deur in huis valt: het is geschreven vanuit jarenlange ervaring met werken met de doelgroep en gebruikt de POSI-methode. De toolbox heet nu ‘Dialoog Toolbox’, wat een beetje verwarrend is. Frumau gaat in op psychosociale ontwikkelingstaken en de interactie tussen de jeugdige en zijn omgeving, onder andere op de ontwikkeling van het mentaliserend vermogen, maar dat laatste komt nergens meer terug. Deze onduidelijkheden blijven zich wreken in de rest van het boek.
Prettig is dat het al in het tweede hoofdstuk gaat over de klinische praktijk. Daarbij wordt het POSI-werkblad en een kaartenset gebruikt. Onduidelijk is of deze nodig zijn bij dit boek. Het lijkt alsof de werkwijzen die in het boek staan beschreven (op basis van literatuur over hoogbegaafdheid en praktijkkennis) door de auteur zelf zijn ontwikkeld. Gaandeweg blijkt dat het gaat om een methodiek waarbij iemands sterke kanten en hindernissen in kaart worden gebracht, en dus niet zozeer om diagnostiek of een behandelplan. Welke groep jeugdigen in aanmerking komt voor deze aanpak, is niet helemaal helder. Ook is onduidelijk welk type hulpverlener of professional de methodiek kan inzetten en of een specifieke vooropleiding vereist is. Of kan een coach of begeleider op school dit net zo goed?
In het derde hoofdstuk wordt de Goodness-of-Fit Dialoog Toolbox voor volwassenen beschreven en geïllustreerd aan de hand van praktijkvoorbeelden. De terminologie is niet eenduidig. Wat ‘Goodness-of-Fit‘ is, wordt in het vierde hoofdstuk toegelicht. Hier zijn voorbeelden opgenomen van een niet goed afgestemde omgeving bij jeugdigen met een specifiek ontwikkelingspotentieel. Wat ik me afvraag is hoe het na het in kaart brengen verder moet? Is nu psychotherapie nodig? Of is ‘in kaart brengen’ de interventie op zich?
Hoofdstuk 5 gaat in op het zogenaamde kleine ’t’-trauma. De subjectiviteit van de ervaring krijgt een doorslaggevende rol. Traumaliteratuur is hiermee niet in overeenstemming, hoewel natuurlijk duidelijk is dat vele pijnlijke ervaringen een negatief effect kunnen hebben op kinderen, ook al voldoen deze niet aan de omschrijving van een diagnose posttraumatische stressstoornis. De afbakening blijft een lastig punt bij deze beschrijving van trauma’s.
Al met al blijft de structuur van het boek wat problematisch, evenals de beknopte uitwerking van definities, de afbakening en de technieken om na het in kaart brengen tot verandering te komen. Wel is duidelijk een geëngageerd clinicus aan het woord, met veel ervaring en hart voor de zaak. Hopelijk weet zij met haar aanpak en ervaring collega’s warm te maken die zich geroepen voelen om deze schat aan praktijkkennis verder te ontwikkelen en middels wetenschappelijk onderzoek te verstevigen. (IH)

Mia Frumau, 2022 | Uitgeverij Bohn Stafleu en Van Loghum | 146 bladzijden | € 34,99