Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Hoe LHBTI+ inclusief zijn jeugdzorg en (jeugd-)GGZ organisaties?

Beschrijving en uitkomsten van een LHBTI+ Organisatiescan.

Door: Bouko Bakker, Simone Tijdink, Sara Bungener, Klarina Lingmont, Liza Sonneveld
Toegankelijke en inclusieve zorg is belangrijk om LHBTI+ jongeren goede hulpverlening te kunnen bieden. Circa 1 op de 10 jongeren identificeert zich als LHBT+. LHBT+ jongeren hebben meer last van angst, depressie en suïcidaliteit dan hetero en cisgender jongeren. LHB-jongeren doen 4,5 keer zo vaak en transgender jongeren 10 keer zo vaak een poging tot zelfdoding dan heteroseksuele en cisgender jongeren. Toch is de aandacht voor LHBTI jongeren niet vanzelfsprekend in de jeugdzorg en jeugd-GGZ. Ook voor een organisatie zelf is het van belang dat alle werknemers, dus ook LHBT werknemers, een veilig klimaat ervaren. LHBT werknemers hebben in het algemeen vaker te maken met ongewenst gedrag en discriminatie op de werkvloer, met o.a. hoger verzuim als gevolg. Hoe maak je een jeugdzorg of (jeugd-)GGZ instelling LHBTI+ inclusief voor iedereen?
Foto door James A.Molnar

Sociaal klimaat en kennisniveau

De eerste stap naar een inclusief zorgklimaat is om als jeugdzorgorganisatie of (jeugd-)GGZ instelling zicht te krijgen op het sociale klimaat en het kennisniveau binnen de eigen instelling, hoe sensitief en inclusief is dit? Vinden jeugdzorg- en (jeugd-)GGZ medewerkers homoseksualiteit net zo normaal als heteroseksualiteit? Weten hulpverleners hoe ze moeten ingrijpen wanneer er een negatieve opmerking wordt gemaakt over de seksuele oriëntatie van een jongere, gezinslid of collega? Wat doen hulpverleners wanneer er een jongen op de groep gepest wordt omdat hij zich in de ogen van anderen meisjesachtig kleedt? Is het voor jongeren zichtbaar dat een organisatie LHBTI+ vriendelijk is?

Met de antwoorden op deze vragen kan vervolgens gericht een verbeterslag gemaakt worden, zodat de instelling LHBTI+ inclusief wordt voor jongeren en medewerkers, en daardoor passende zorg kan bieden.

Het kan voor medewerkers soms lastig zijn om in te schatten wanneer en op welke manier aandacht nodig is voor seksuele oriëntatie en genderidentiteit. De algemene houding en openheid van medewerkers ten aanzien van seksuele oriëntatie en genderidentiteit vormt een belangrijke basis voor goede hulpverlening aan LHBTI+ jongeren. Voor jeugdzorg en (jeugd-)GGZ organisaties die een kwaliteitsslag willen maken ten behoeve van inclusieve zorg, is het belangrijk om zicht te hebben op de opvattingen, kennis en vaardigheden van medewerkers ten aanzien van seksuele- en genderdiversiteit. In 2016 hebben Rutgers (Expertisecentrum seksualiteit) en Spirit (jeugdzorg organisatie Amsterdam, sinds juli 2020 gefuseerd met de Bascule, academisch centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie, tot Levvel) hiervoor een vragenlijst ontwikkeld en als ‘LHBTI+ Organisatiescan’ afgenomen onder alle medewerkers, van receptionisten, tot ICT medewerkers, hulpverleners en directie. Met de aanbevelingen uit deze scan is Spirit aan de slag gegaan en in 2018 werd – door een externe audit – het Roze Loper certificaat verkregen als eerste jeugdzorg instelling in Nederland. 

Eind 2019 is de LHBTI+ Organisatiescan herhaald en uitgebreid naar de medewerkers van de Bascule met oog op de voorgenomen fusie van Spirit en de Bascule tot Levvel. In dit artikel beschrijven we de meerwaarde van een dergelijke organisatiescan en de opbrengsten van het gevolgde verbetertraject. Dit doen we door een aantal uitkomsten te bespreken en voorbeelden te geven van verbeterstappen die genomen werden op basis van deze scanuitkomsten. Aan het onderzoek uit 2019 namen 713 medewerkers deel, waarvan 70% werkzaam in de directe hulpverlening (aan individuele kinderen/jongeren/gezinnen en/of aan groepen kinderen/jongeren) en 30% in ondersteunende of leidinggevende posities. Het merendeel van hen identificeerde zich als vrouw (82%), 18% identificeerde zich als man. Vijf medewerkers gaven aan zich deels man, deels vrouw, geen van beiden of ‘anders’ te identificeren: hun genderidentiteit komt niet geheel overeen met hun geboortegeslacht. Bijna 12% van de medewerkers blijkt een andere dan heteroseksuele oriëntatie te hebben.

Genderidentiteit: Diepgevoelde overtuiging man, vrouw of iets anders te zijn. Iedereen heeft een genderidentiteit. Meestal komt deze genderidentiteit overeen met het geboortegeslacht: het geslacht dat men bij geboorte heeft toegewezen gekregen.

Seksuele oriëntatie: Seksuele oriëntatie bestaat uit drie aspecten. (1) Aantrekking gaat over tot wie je je seksueel en/of romantisch aangetrokken voelt, (2) seksueel gedrag gaat over wat je doet en (3) zelfbenoeming gaat over hoe je jezelf noemt. Veelgebruikte woorden voor zelfbenoeming zijn hetero, homo, lesbisch, bi, pan en queer. Aantrekking, gedrag en zelfbenoeming kunnen voor iemand samenvallen, maar hoeven dat niet.

Transgender: Wanneer iemand een genderidentiteit heeft die niet overeenkomt met het bij geboorte toegewezen gender is die persoon transgender. Ze identificeren zich met het andere geslacht, een positie tussen man en vrouw in, als beide of als geen van beide.

Cisgender: Wanneer iemand een genderidentiteit heeft die wel overeenkomt met het bij geboorte toegewezen gender.

Genderexpressie: Waarneembaar gedrag (taal, lichaamstaal, kleding, kapsel) dat naar maatschappelijke normen ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’ wordt genoemd.

Intersekse: Verwijst naar de ervaringen van mensen die geboren zijn met een lichaam dat niet voldoet aan de normatieve definitie van man of vrouw zoals de maatschappij die hanteert. In dit verband wordt ook wel gesproken van seksediversiteit, het uitganspunt dat sekse een spectrum is met oneindig veel gelijkwaardige variaties.

Algemene houding en openheid

De algemene houding van de medewerkers blijkt LHBT-vriendelijk. 94% van de medewerkers gaf aan dat de meeste of alle collega’s positief denken over homoseksualiteit. 93% vindt het aanvaardbaar wanneer hun dochter of zoon zou samenwonen met iemand van hetzelfde geslacht. 

LHB-medewerkers bevestigden deze positieve houding: meerdere LHB-medewerkers benadrukten in open antwoorden dat ze zich erg veilig voelen binnen de organisatie. Wel gaf 16% van de LHB-medewerkers aan zich weleens buitengesloten te voelen vanwege diens seksuele oriëntatie. Ook had een klein aantal medewerkers weleens een negatieve opmerking gehoord over diens seksuele oriëntatie. Van de totale groep medewerkers betrapte een aantal zichzelf soms op vooroordelen. Ook gaven sommige medewerkers aan dat zij weleens een ondoordachte opmerking of grap maken over LHBT+ personen.

Openheid over de seksuele oriëntatie van medewerkers bleek niet vanzelfsprekend. 20% van de LHB-medewerkers was naar collega’s niet open over hun seksuele oriëntatie. Minder dan een kwart van de medewerkers zou een collega adviseren om hier helemaal open over te zijn naar cliënten toe. De meeste medewerkers zouden alleen openheid adviseren wanneer ernaar gevraagd wordt. Medewerkers verklaarden in hun antwoorden dat het open zijn over hun seksuele oriëntatie niet altijd bevorderlijk is voor de behandeldoelen, omdat dit weleens leidde tot minder acceptatie vanuit de cliënt of de familie van de cliënt. In bredere zin is het de vraag in hoeverre self disclosure passend is in een therapeutisch contact. Voordeel kan zijn dat iemand herkenning en aansluiting vindt, een voorbeeld gegeven wordt van openheid over identiteit. Nadeel kan zijn dat het niet helpend ingezet wordt en daarmee afleidt van de focus op de jongere.

Kennis en vaardigheid

De meeste hulpverleners gaven aan dat ze voldoende kennis in huis hebben over seksuele oriëntatie en ook in staat zijn om jongeren te helpen bij problemen op dit gebied. Wat genderidentiteit betreft is dit iets minder, maar ook hier gaf een meerderheid aan dat ze over voldoende kennis en vaardigheden beschikken. Wanneer de kennis toch tekort zou schieten, weten de meeste hulpverleners naar wie ze een jongere intern kunnen doorverwijzen bij vragen over begeleiding of bij problemen die jongeren ervaren ten gevolge van hun seksuele oriëntatie en genderidentiteit.

Hoewel de meeste hulpverleners aangeven over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken, blijkt dat er ook sprake is van handelingsverlegenheid. Seksualiteit in brede zin wordt weinig besproken. Ruim een derde van de hulpverleners gaf aan dat collega’s het onderwerp seksualiteit vermijden. Soms hebben hulpverleners (deels) de voorkeur gesprekken over seksuele oriëntatie (18%) of genderidentiteit (28%) door te schuiven. Als een hulpverlener vermoedt dat een jongere lesbisch, homo of bi is, dan gaat bijna een kwart van de medewerkers daarover in gesprek, bijna drie kwart doet dit soms wel of niet, en 7% doet dit niet. Bij het vermoeden dat iemand transgender is, gaat ruim een derde in gesprek hierover met de jongere, meer dan de helft doet dit soms wel, soms niet, en bijna 10% niet. Als reden om soms wel of niet het gesprek te voeren geeft meer dan de helft in beide gevallen aan dat het geen probleem vormt. Daarnaast waren belangrijke redenen de jongere niet in verlegenheid te willen brengen of om het onderwerp ‘niet bijzonder’ of ‘anders’ te maken. Ook gaven meerdere hulpverleners aan dat het gesprek over deze thema’s bij de behandeldoelen van de jongere moet passen. 

Van de groepswerkers geeft 38% aan dat ze het onderwerp seksuele oriëntatie in de groep bespreken, 48% doet dit soms wel en soms niet, en 14% bespreekt het onderwerp niet. Het onderwerp genderidentiteit of genderexpressie wordt door 27% van de groepswerkers besproken, 41% doet dit soms wel en soms niet en 32% bespreekt het onderwerp niet in de groep. Hulpverleners hadden verschillende redenen om seksuele oriëntatie en genderidentiteit niet altijd te bespreken. De meerderheid noemde dat dit afhangt van de jongeren, de situatie in de groep en er moet een passend moment voor ontstaan, bijvoorbeeld wanneer het onderwerp vanzelf aan bod komt. Ook zijn er hulpverleners die aangeven dat het onderwerp geen prioriteit heeft, of dat ze met te jonge kinderen werken (onder de 12 jaar oud). Volgens sommige hulpverleners past het onderwerp niet bij hun functie. Ook hier gaven hulpverleners aan dat ze het onderwerp niet ‘bijzonder’ of ‘anders’ willen maken, dat ze de jongeren niet in verlegenheid willen brengen, of dat ze niet weten hoe ze dit moeten doen. 

Meer dan de helft van de groepswerkers (54%) geeft aan dat (bijna) alle of de meeste jongeren respectvol reageren wanneer een jongere in de groep vertelt lesbisch, homo of bi te zijn. 16% geeft aan dat dit voor sommige jongeren geldt. Volgens 6% geldt dit voor een enkeling of niemand. Een kwart geeft aan dat deze situatie zich nog nooit heeft voorgedaan. Wanneer een jongere in de groep vertelt transgender te zijn, reageren volgens ruim een kwart (27%) van de groepswerkers bijna alle of de meeste jongeren daar respectvol op. Eén tiende van de groepswerkers geeft aan dat dit bij sommige jongeren het geval is en volgens 2% is dit bij een enkeling of niemand het geval. 61% van de groepswerkers geeft aan dat deze situatie zich nog nooit heeft voorgedaan.

Hulpverleners grijpen niet altijd in wanneer jongeren op een verblijfsgroep kwetsende opmerkingen maken ten aanzien van iemands seksuele oriëntatie of genderexpressie: 1 op de 4 hulpverleners doet dit niet. Terwijl 69% van de hulpverleners weleens merkt dat jongeren op een groepsverblijf kwetsende opmerkingen maken of homo-negatieve taal gebruiken. Wanneer het onderwerp alleen aan bod komt bij een incident, wordt de bespreekbaarheid van deze thema’s eerder probleemgestuurd dan dat het een normaal onderwerp van gesprek wordt.

Op weg naar meer acceptatie en inclusiviteit

Over het algemeen zijn de houding, kennis en het handelen ten aanzien van seksuele- en genderdiversiteit bij Levvel zeer positief te noemen. De meeste medewerkers hebben een accepterende houding ten aanzien van LHBTI+-personen en grijpen in bij negatieve opmerkingen. Op verschillende vlakken doet Levvel veel op dit gebied. Levvel organiseert bijeenkomsten waarbij de dialoog met medewerkers wordt aangegaan, waarbij ook aandacht is voor cultuur en religie, en de organisatie staat op verschillende manieren stil bij jaarlijkse evenementen rondom LHBTI+, zoals o.a. Coming Out dag, Paarse Vrijdag en Pride-week.

Er is een actief kennisnetwerk Seksualiteit, Genderdiversiteit & Cultuur, waarbinnen consultatie, hulpverlening en behandeling, onderwijs en onderzoek aan de orde komt. Ook is de SexQ, een laagdrempelige bespreektool voor de jeugdhulp en jeugd-GGZ, ontwikkeld. 

De aanbevelingen voor verder beleid en visieontwikkeling werden door Rutgers en Levvel in samenspraak geformuleerd, zoals het blijven voeren van de dialoog met medewerkers over diversiteit en inclusiviteit, en een trainingsaanbod dat zich richt op hoe hulpverleners seksualiteit, seksuele oriëntatie en genderdiversiteit (nog) meer bespreekbaar kunnen maken en handelingsverlegenheid op dit thema afneemt. 

Hierop is door Levvel de basistraining LHBTIQ+ sensitief en inclusief werken in de jeugdzorg ontwikkeld. Verdere training zou zich ook moeten richten op wat hulpverleners kunnen doen bij negatieve houdingen en reacties van cliënten en/of hun familie met betrekking tot homo- en biseksualiteit en genderdiversiteit, en hoe er binnen verschillende familiesystemen, religies en culturele achtergronden wordt aangekeken tegen dit thema en hoe dan het beste te handelen. Er zijn binnen de organisatie ambassadeurs aangesteld die met de teams meedenken over dit thema. Ook heeft Levvel alle interne en externe communicatie inclusief gemaakt voor LHBTI personen, en is het aannamebeleid onder de loep genomen en inclusiever gemaakt. 

Discussie

Met de LHBTI+ Organisatiescan kan het sociaal klimaat en de toerusting van hulpverleners met betrekking tot seksuele en genderdiversiteit in kaart worden gebracht en worden verbeterpunten voor de organisatie zichtbaar gemaakt. Wanneer deelname aan het onderzoek op vrijwillige basis plaatsvindt kunnen de uitkomsten minder representatief zijn, vanuit de hypothese dat medewerkers die minder positief staan tegenover (aparte aandacht voor) LHBTI+ thematiek de vragenlijst niet zullen invullen. De belangrijkste beperking van het onderzoek is dat deze alleen onder medewerkers is uitgevoerd, de ervaringen en meningen van – in dit geval – de jongeren en gezinnen zijn niet onderzocht. In toekomstig onderzoek naar LHBTI+ inclusieve zorg moet dit cliëntenperspectief worden meegenomen.

LHBT+ Quick Scan: 

Door de Alliantie Gezondheidszorg op Maat is een verkorte versie van de LHBTI+ Organisatiescan ontwikkeld, geschikt voor zowel jeugdzorg als (jeugd-)GGZ-organisaties. Deze LHBT+ Quick Scan geeft op een laagdrempelige manier een indicatie van kennis, houding en vaardigheden op het gebied van seksuele en genderdiversiteit en vormt de basis voor een advies ter verbetering van de LHBT+ sensitieve en inclusieve zorg. Na een succesvolle pilot bij Care-Express is de scan uitgevoerd bij GGZ Noord-Holland-Noord. De Alliantie Gezondheidszorg op Maat biedt de mogelijkheid de LHBT+ Quick Scan ook in uw organisatie uit te voeren. Heeft u behoefte aan het uitgebreider in kaart brengen en verbeteren van de LHBTIQ+ inclusiviteit en vriendelijkheid van uw organisatie? Dan kunt u, tegen betaling, de volledige LHBTI+ Organisatiescan laten uitvoeren. Wilt u al gelijk aan de slag? In de Toolkit Komt een mens bij de dokter vindt u praktische informatie om rekening te houden met diversiteit in sekse, gender en seksuele oriëntatie. Er wordt verwezen naar relevante interventies, materialen en kennisbronnen om kennis en vaardigheden op specifieke punten bij te spijkeren of om cliënten mee bij te staan.

Heb je interesse in de LHBT+ Organisatie – of Quick Scan? Stuur dan een mailtje naar seksindepraktijk@rutgers.nl. 

De auteurs van dit artikel:

Bouko Bakker: Senior programmamedewerker en Projectleider Alliantie Gezondheidszorg op Maat bij Rutgers
Simone Tijdink: Onderzoeker bij Rutgers
Sara Bungener: Kind- en jeugdpsychiater bij Levvel, seksuoloog, promovendus Kennis en zorg centrum Genderdysforie Amsterdam UMC
Klarina Lingmont: Transcultureel systeemtherapeut bij Qpido, onderdeel van Levvel
Liza Sonneveld: Kind- en jeugdpsychiater bij Care-Express, Opvoedpoli Amsterdam. Systeemtherapeut in opleiding. Lid kernteam LHBT-platform Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Bronnen:

Graaf, H. de, Borne, M. van den, Nikkelen, S., Twisk, D. &. Meijer, S. (2017). Seks onder je 25e: Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2017. Delft: Eburon.

Beusekom, G. van & Kuyper, L. (2018). LHBT-monitor 2018. De leefsituatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen in Nederland. Den Haag: SCP.

Emmen, M., Addink, A. & Felten, H. (2014). Jong & Anders. Onderzoek naar aandacht voor lesbische, homo- en bi-jongeren, transgenderjongeren en jongeren met een intersekse conditie (LHBTi) in jeugdwelzijn, jeugdzorg en jeugd-(L)VB. Nederlands Jeugdinstituut

 Beusekom, G. van & Kuyper, L. (2018). LHBT-monitor 2018. De leefsituatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen in Nederland. Den Haag: SCP.

Factsheet Transgender en werk (2017) Transgender Netwerk Nederland en de Universiteit voor Humanistiek.

 Sonneveld LP, Bungener SL, Op weg naar passende zorg voor lhbt+-jongeren met psychische klachten, Tijdschr Psychiatr. 2022;64(3):152-159.

 Simone Tijdink, Hanneke de Graaf, Klarina Lingmont, Liza Sonneveld, Sara Bungener en Bouko Bakker (2020). LHBTI-organisatiescan Spirit en De Bascule. Onderzoek naar sociale klimaat en toerusting van hulpverleners. Utrecht: Rutgers. In opdracht van Levvel.