Evidencebased werken, doen wat werkt… Het klinkt zo logisch. Toch is het in de praktijk nog een hele klus. Marca Geeraets en Harrie van Leeuwen schrijven over de uitdagingen die behandelaren (en organisaties) hierbij tegenkomen.
Het is goed om te beseffen dat we in het werkveld van de jeugdhulp altijd fouten zullen maken. Dat heeft te maken met het feit dat we achteraf beter kunnen verklaren, dan we vooraf kunnen voorspellen. Zo werken effectieve interventies bij een derde van de jeugdigen goed, bij een derde een beetje en bij een derde helemaal niet en we kunnen nog niet voorspellen bij wie wel en bij wie niet. De staat van de vakkennis bepaalt wat we wel en niet kunnen bereiken met onze cliënten. Dat neemt niet weg dat we onszelf zouden mogen opdragen om na te denken over wat goede hulp is en hoe we kunnen werken conform de staat van de bestaande vakkennis. Want laten we eerlijk zijn: dat er goede en slechte jeugdhulp wordt geleverd staat buiten kijf. Daarover kunnen ouders en jongeren ons wel iets vertellen. Moeilijker is het om vast te stellen wat dan precies de criteria zijn voor goede jeugdhulp en wat dan de symptomen zijn van slechte.
Wanneer we individuele praktijkgevallen evalueren, is het lastig dat het resultaat niet het beste criterium is. Dat blijkt wanneer we de kwaliteit van hulp en de mogelijke uitkomsten tegen elkaar afzetten.
Dan zijn de volgende reëel voorkomende combinaties mogelijk:
A. goede jeugdhulp met een goede uitkomst;
B. goede jeugdhulp met een teleurstellende uitkomst;
C. slechte jeugdhulp met een goede uitkomst;
D. slechte jeugdhulp met een teleurstellende uitkomst.
Wanneer goede hulp tot een goede uitkomst leidt en slechte hulp tot een slechte uitkomst, dan zullen we dat vanzelfsprekend vinden. Maar de andere twee mogelijkheden vragen om een verklaring. Dat slechte hulp ook tot een goede uitkomst kan leiden en goede hulp tot een teleurstellende is contra-intuïtief. Maar het is wel regelmatig de praktijk.
Goede uitkomst
De uitkomst van door ons geleverde hulp wordt niet alleen bepaald door de kwaliteit van de hulp, maar kan soms worden verklaard door contextuele veranderingen. Denk hierbij aan nieuwe gebeurtenissen, het wegvallen van bestaande of het optreden van nieuwe stressoren, het verkrijgen van effectievere steun of het wegvallen van steun. Ook kunnen veranderingen bij kind of jongere verklaren waarom problemen minder of ernstiger worden. Bijvoorbeeld vermindering van kwetsbaarheid door een sprong in de ontwikkeling of juist een toename van kwetsbaarheid door het doorgroeien naar een nieuwe ontwikkelingsfase. De uitkomst kan dan worden verklaard door andere factoren dan de kwaliteit van de geboden hulp.