Er was eens een koning die zich grote zorgen maakte: steeds meer kinderen in zijn land hadden hulp nodig! Hij vroeg zijn onderdanen om raad.
Lang, heel lang geleden woonden er, in een mooi en fijn land, 27 kinderen. Een van deze kinderen was ziek. Waarom dat was, was niet helemaal duidelijk, maar hoe dan ook, ze had hulp nodig. De koning van dit mooie land had de taak haar te beschermen. Maar de koning had een drukke agenda. Er speelde van alles in het land, dus hij delegeerde deze taak aan zijn onderdanen. Zij gingen vlijtig aan de slag.
Toen de taken en zaken van de oude koning intergenerationeel werden overgedragen aan de nieuwe koning telde deze opnieuw 27 kinderen, maar nu waren er vier regelmatig ziek. Waarom dat was, was niet helemaal duidelijk, maar hoe het ook zat, zij hadden hulp nodig.
De nieuwe koning zuchtte, riep de onderdanen bij elkaar en zei: ‘Vier zieke kinderen in ons land? Dat wordt al te gek. Het kost me teveel en er zijn niet meer beschermers om al deze kinderen bescherming te bieden. Wat is er aan de hand? En wat zijn jullie oplossingen?’
De eerste onderdaan keek op van haar laptop en zei: ‘Hoe komen we nu op vier? Bij twee van de vier heb ik vragen. En ik heb ook vragen bij de 23 andere kinderen. Zijn het kinderen van de kinderen van heel lang geleden? Wat zijn de vooruitzichten? Wat weten we over de ziekte die ze hebben? Laat mij tellen en rekenen en dan kijken we opnieuw naar de aard en omvang van dit probleem. Als dat er dan nog is.’
De tweede onderdaan nam het woord en zei: ‘We zullen wat moeten werken aan de kwaliteit van de bescherming. Als de bescherming beter wordt, als de beschermers beter worden, zijn er straks minder zieke kinderen.’ Dat irriteerde de derde onderdaan dusdanig dat hij omhoog schoot: ‘Als iedereen denkt maar recht te hebben op betere bescherming en wij moeten betalen voor betere beschermers zijn straks alle 27 kinderen ziek. Dat is dweilen met de kraan open. De oplossing is simpel: we bieden vanaf nu alleen het allerziekste kind bescherming. En voor alle andere kinderen kan mogelijk een bijdrage worden gevraagd.’
De vierde onderdaan knikte onzichtbaar en vulde aan: ‘De vier kinderen zijn niet ziek, ze worden ziek gemaakt. Het zijn sneeuwvlokjes, bij het minste of geringste stootje vallen ze om. We moeten ze leren dat ze zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun problemen.’
Er klonk geschuif van stoelen en zacht gemompel. De vijfde onderdaan kon haar verontwaardiging niet onderdrukken: ‘Nou ja, laat dan meer kinderen ziek worden en laten we dweilen met de kraan open, er is water genoeg in de kraan. Als de koning kan bijspringen, hoeft de kraan niet dicht. We hebben recht op voldoende water van de beste kwaliteit.’
De zesde onderdaan rolde met haar ogen: ‘Met permissie, maar dit gaat ‘m niet worden. We blijven in klassieke discussies hangen en doen wat we altijd al deden. We kunnen en moeten dit totaal anders aanvliegen, met een heel nieuwe aanpak. Ik stuur binnenkort een voorstel.’
Toen viel het stil en iedereen keek naar de onderdaan die tot nu toe niets had gezegd. Hij stond langzaam op en keek de zaal rond met een frons. ‘We moeten naar de bron van de ziekte,’ sprak hij plechtig. ‘Dat is de westerse cultuur. Die infantiliseert. We weten zelf niet wat onze dromen zijn voor de toekomst, we zijn het opvoeden verleerd en we hebben geen goede handvatten om kinderen te helpen opgroeien in deze complexe samenleving. Er is sprake van pedagogische verwaarlozing. En dat brengt ziekte mee. Daarvoor is geen pasklare oplossing.’
Toen barstte de zaal los in een kakafonie van stemmen vol verwijten over de kosten van bescherming, over sturing, over schuld en boete, over marktwerking, cultuurpessimisme, neoliberalisme en wat al niet meer.
‘De kinderen zijn niet ziek, ze worden ziek gemáákt’
De koning zuchtte, trok zich terug in zijn paleis en riep, zoals dat bij koningen gaat, zijn lijfarts bij zich. Gelukkig was er geen wachttijd. De lijfarts draafde al binnen met haar koffer vol instrumenten. ‘Lijfarts,’ zei hij, ‘mijn onderdanen helpen me niet. Ze maken ruzie. Ik krijg er buikpijn van. Wat is je medicijn?’ ‘Geef me een dag,’ zei de lijfarts.
‘Het lijkt op zoiets als zorgwekkende hulpmijding onder de onderdanen,’ zei ze een dag later, nadat ze haar oor te luister had gelegd in het mooie en fijne land. ‘Mogelijk is er sprake van onvoldoende ziekte-inzicht, maar het is moeilijk te zeggen. Het is namelijk een zeer diverse groep en de problemen lopen sterk uiteen. Als mijn indruk klopt, dan heb ik een medicijn in mijn koffer: bemoeizorg. We sporen alle hulpmijders op, we wekken vertrouwen bij ze en herstellen heel langzaam de relatie. We gaan ze langdurig begeleiden en laten niemand alleen. Uiteindelijk kunnen we ze toeleiden naar hulp. Het is het enige wat we kunnen doen.’
Die avond viel de koning in een diepe slaap. Midden in de nacht schrok hij heel even wakker. Hoe moet het nu verder met die vier kinderen, vroeg hij zich af. Maar nog voor hij een begin van het antwoord had, was hij alweer in slaap gevallen.
Over de auteur
Monika Scholten faciliteert als programmaleider initiatieven en bewegingen in de jeugdhulp, gericht op leren en ontwikkelen.