Reflectie en goed onderzoek zijn onmisbaar om de zorg voor jongeren te verbeteren, vooral gezien de regelmatig forse complexiteit van hun problematiek. In Nederland valt op dit gebied nog veel winst te behalen.
Behandelingen zijn vaak niet effectief genoeg en komen soms pas op gang wanneer jongeren al in een zorgwekkende situatie verkeren.
Dit nummer van KAP gaat hier diep op in, met verhalen en casuïstiek die ons laten zien waar het misgaat én waar het beter kan. Wat kunnen we bijvoorbeeld leren van meisjes die uiteindelijk in gesloten opname belandden? Waar liep het mis in het traject ervóór? En wat zou er gebeuren als jongeren met anorexia nervosa zelf meer regie krijgen over hun behandeling?
Dit zijn geen academische vragen; ze raken de kern van een zorgsysteem dat te gefragmenteerd is om jongeren effectief te helpen. Zoals Hanna Stolper schrijft in de rubriek Frictie werkt dit versnipperde landschap ineffectieve behandelprocessen in de hand. Jongeren vallen tussen wal en schip, gaan van instantie naar instantie en belanden uiteindelijk soms in grote, gesloten instellingen die hun problemen eerder verergeren dan verlichten.
Gelukkig zijn er positieve veranderingen in gang gezet. In 2030 moet grootschalige gesloten jeugdzorg verleden tijd zijn – en terecht. Jongeren die deze instellingen verlaten, doen dat vaak met meer trauma’s dan waarmee ze binnenkwamen. Ze hebben nauwelijks eigen regie verkregen en de beruchte ‘vlindertjes’ en ‘bokkenpootjes’ hebben zelfs geleid tot een bezoek van een speciale commissie tegen marteling van de mensenrechtenorganisatie Raad van Europa. Dit is een schrijnende werkelijkheid die niet meer bij deze tijd past.
Maar hoe moet het dan wel? In Noord-Holland tonen kleinschalige experimenten aan dat het anders kan. Beschermd-wonenprojecten bieden jongeren juist de kans op autonomie en eigen regie. Vijf van deze kleinschalige voorzieningen vallen onder jeugdzorgorganisatie Parlan. Suzan Terweij, inhoudelijk directeur van Parlan, vertelde in de Volkskrant dat het concept van ‘gewone’ huizen voor jongeren met gedragsproblemen vooral voortkomt uit ideeën van de jongeren zelf. Voor een grote meerderheid lijkt deze aanpak succesvol.
Deze vernieuwende vormen van zorg staan niet op zichzelf. De afgelopen jaren is er meer aandacht gekomen voor de invloed van hormonen op het brein. Vanaf de puberteit, wanneer de productie van vrouwelijke geslachtshormonen toeneemt, lopen meisjes een aanzienlijk hoger risico op depressies of angststoornissen dan jongens. Uit recente studies blijkt dat 3 tot 8 procent van de volwassen vrouwen hierdoor onevenredig getroffen wordt. Dit roept belangrijke vragen op over hoe deze hormonale invloed de ontwikkeling van pubermeisjes beïnvloedt en in hoeverre het bijdraagt aan hun psychische problemen. Onderzoek kan voor deze doelgroep zeer waardevol zijn.
Met elke editie van KAP hopen we wezenlijke, vernieuwende inzichten te delen die kunnen bijdragen aan betere zorg voor jongeren, zonder vast te lopen in de problematiek die Monika Scholten zo treffend beschrijft in haar column Laat me niet alleen. Ook beschrijft Jørgen Mous in Die ene cliënt op ontroerende wijze hoe hij de regie teruggeeft aan een cliënte.
Dat zijn inzichten waar wij als zorgverleners allemaal iets van kunnen leren.
Over de auteur
Annemarie de Leng is hoofdredacteur van Kind en Adolescent Praktijk en psycholoog bij DC-klinieken.