Wat ging er toch om in het hoofd van de kleine Lizzy? We weten het niet. En misschien is dat ook helemaal niet nodig, zo leerde Kim van der Sluijs.
Lizzy leerde ik enkele jaren geleden kennen toen zij op zevenjarige leeftijd verhuisde naar de residentiële behandelgroep, waarvan ik regiebehandelaar ben. Een van de eerste dingen die ze me vroeg, was wanneer ze weer thuis zou kunnen gaan wonen. Ze keek me aan met grote blauwe ogen en een voorzichtige glimlach. Haar ogen stonden echter dof, zonder glinstering. Ik vroeg me af wat er allemaal in haar hoofd omging. Zo’n vriendelijk, rustig en behulpzaam meisje en zo loyaal tegenover haar gezin van herkomst. Toch kon ik uit die blik afleiden dat ze al veel had meegemaakt. Samen met haar ouders hebben we Lizzy uitgelegd dat ze veel van elkaar houden, maar ook veel hebben meegemaakt met elkaar. Dat papa en mama hulp kregen en nu niet goed voor haar konden zorgen. Daarom verbleef ze tijdelijk bij ons op de groep. De maanden verstreken, maar de blik in Lizzy’s ogen veranderde niet. Ik dacht met momenten het onweer in haar hoofd te zien, maar zag het niet in haar gedrag. Ze bleef dat vriendelijke, rustige en behulpzame meisje dat zegt dat het goed gaat.
Een paar maanden later hoorde ik haar voor het eerst schreeuwen, heel hard schreeuwen. Eindelijk, dacht ik, daar is je onweer. Ik ging naar haar toe, zag de boosheid in haar ogen en gaf haar de kans om uit te schreeuwen. Op een gegeven moment hebben we zelfs samen geschreeuwd en haar ademhaling onder controle proberen te krijgen, om samen te komen tot regulatie. Lizzy was deze emoties niet gewend en kende ze ook niet van zichzelf. Maar wij kenden deze boosheid ook nog niet van haar. Was het eigenlijk wel boosheid? Of was het verdriet, angst, wanhoop, bezorgdheid? Tot op de dag van vandaag weten we het niet.
In de periode die volgde, kwam het onweer er steeds vaker uit. Lizzy vond het maar niks, die emoties die ze steeds onaangekondigd ervoer. Ze begreep ook niet waarom ze zich zo voelde en wilde helemaal niet boos worden, vertelde ze. We begonnen met creatieve therapie en psychomotore therapie. ‘Om een verbinding te maken tussen wat mijn lichaam ervaart, mijn hart voelt en mijn hoofd denkt’, zoals ze zelf zei. Ook in contact met haar ouders ging het steeds beter. Uiteindelijk ging het zo goed dat het behandeltraject afgerond kon worden en Lizzy kon verhuizen.
Nog niet zo lang geleden ging ik bij haar op bezoek. Ze keek me wederom aan met haar grote blauwe ogen, nu met een enthousiaste lach. Maar het állerbelangrijkste: haar ogen straalden. Iedereen kon zien hoe gelukkig ze is: in het contact met haar ouders, op de plek waar ze woont en in het leven. Daarmee ben ik een gelukkige regiebehandelaar.
Lizzy heeft me geleerd dat je niet per se hoeft te praten over dingen die je hebt meegemaakt, maar je ook kunt herstellen en ontwikkelen door het vertrouwen in jezelf en de ander terug te vinden. Dankjewel voor je vertrouwen in mij, Lizzy. Ik ben trots op je!