De vragenlijsten die we met jeugdigen invullen, kunnen taalkundig ingewikkeld zijn. Zeker als het om abstracte begrippen gaat, zoals zelfbeeld, depressieve gevoelens of irrationele angsten. Sommige vragenlijsten zijn daarnaast grammaticaal complex. Dubbele vragen en negatieven komen veel voor en maken het soms moeilijk een antwoord te kiezen. Neem de stelling ‘Als ik boos ben, wil ik niemand zien’, uit de FEEL-KJ-vragenlijst, waarop een antwoord mogelijk is van ‘bijna nooit’ tot ‘bijna altijd’. Vrijwel geen enkel kind in mijn dagelijkse praktijk (de meesten van hen functioneren op lbv-niveau) snapt wat hij moet antwoorden als hij in zo’n geval liefst niemand ziet. Is het dan ‘bijna nooit’, want dan wil
Helpen een vragenlijst invullen? Pas op je witte jas
Als we van jeugdigen willen weten hoe het met hen gaat, vragen we dat graag met zelfrapportagevragenlijsten. Niet iedereen kan deze zelfstandig invullen. Helpen ligt dan voor de hand. Maar wat gebeurt er in de interactie als we dat doen?
In een vorige Frictie (KAP 2022-4) hield Marc Noom een mooi pleidooi: laten we Routine Outcome Monitoring (ROM) opnieuw gaan inzetten waarvoor het bedoeld was: een middel waarmee een behandelaar op individueel niveau een interventie kan volgen. Door samen met de jeugdige en ouders de uitkomsten te bespreken, kun je doelen evalueren, bijstellen waar nodig en ook successen vieren. Voor zo’n gesprek is het belangrijk dat de behandelaar niet alleen het eigen succes in kaart brengt of dat we het alleen aan ouders vragen; het is belangrijk dat we ook aan de jeugdige zelf vragen hoe het gaat. De jeugdige is immers de enige die echt weet wat er in zijn hoofd omgaat, hoe hij zich op dat moment voelt, wat hij werkelijk denkt. Wat wij aan de buitenkant zien en wat er aan de binnenkant speelt, hoeft niet met elkaar overeen te komen. Ouders, behandelaars en jeugdigen zijn het wat dit betreft bij de diagnostiek van psychische problemen berucht oneens. Vooral bij internaliserende problematiek en innerlijke psychische toestanden als pijn en welbevinden vinden ouders en behandelaars het moeilijk goed in te schatten wat er in het kind omgaat. In het onderzoek van Martin et al. (2020) bijvoorbeeld bleek maar liefst zestig procent van de ouders te onderschatten in welke mate hun kind last had van angstige en depressieve gevoelens. Daarnaast speelt eigen problematiek een rol bij het beoordelen van de ander. Zo schatten depressieve ouders de kwaliteit van leven van hun kind lager in dan niet-depressieve ouders (Oltean et al. 2019).